Het uitbeelden/mimen van voorwerpen in een scène is nog wel eens een ondergeschoven kindje. En dat is jammer, want het is een heel waardevolle vaardigheid nét dat beetje extra kan geven. Je kan een scène er zelfs heel véél extra mee geven, wanneer je het voorwerp van een creatief bijvoeglijk naamwoord voorziet. En dat is allemaal een kwestie van oefening en… verbeelding!
De grote foto is gemaakt door Ruvim Noga
Hoe werkt deze oefening?
Vraag aan een persoon uit het publiek (c.q. de groep) om een voorwerp. Vraag aan een ándere persoon uit het publiek om een bijvoeglijk naamwoord wat redelijkerwijs voor dat voorwerp gezet kan worden (zwanger potlood past dus waarschijnlijk niet, maar gouden potlood weer wel).
Laat een speler nu dat voorwerp zo goed mogelijk neerzetten via object work en zonder tekst, resp. laat de speler er handelingen mee neerzetten. Daarbij moet het bijvoeglijk naamwoord net zo duidelijk aan bod komen als het voorwerp zelf.
Dus: wat maakt (bijvoorbeeld) dit een gouden potlood in plaats van ieder ander potlood? Wat heeft het bijvoeglijke naamwoord voor invloed op hoe je het gebruikt, hoe je het vasthoudt of -pakt, hoe je erop reageert, etc.? Dit is de crux van de oefening, dus ga daar vooral lekker mee aan de slag.
Sidecoach de speler erop dat deze de tijd neemt voor het uitbeelden. Wanneer je snel uitbeeldt, kan je lastig die mooie details toevoegen die goed object work z’n toegevoegde waarde geven. En je onderzoekt het neerzetten van je voorwerp waarschijnlijk ook een stuk oppervlakkiger.
Prikkel de speler ook om al zijn zintuigen in te zetten (c.q. na te lopen) bij het uitbeelden van het voorwerp én het bijvoeglijke naamwoord. Hoe voelt (bijvoorbeeld) een gouden potlood? Hoe ruikt, smaakt (ew…) zo’n potlood? Hoe ziet het eruit? Hoe klinkt het? etc.
Bij het uitbeelden van de voorwerpen zal je ook aanlopen tegen het verschil tussen een voorwerp met je handen uitbeelden, versus een voorwerp uitbeelden alsof je het in je handen hebt. Denk aan een schaar uitbeelden door met 2 vingers te ‘knippen’, versus je vingers door de ogen van een ‘schaar’ steken en te knippen. Het laatste vraagt meer aandacht & is in je spel vaak wat lastiger vol te houden, maar is wel overtuigender/minder fake.
Door de toevoeging van het bijvoeglijke naamwoord leidt deze oefening al snel tot vrij absurd fysiek spel (zeker wanneer je de regel van passendheid van het bijvoeglijke naamwoord loslaat!). En da’s altijd een plus :-)
Twee mogelijke uitbreidingen
Uitbreiding 1 – wórdt het voorwerp
Een eerste, mogelijke uitbreiding, is om de speler niet een karakter te laten uitbeelden wat het voorwerp gebruikt, maar het voorwerp zélf. Dus hoe gedraagt een gouden potlood zich? (of een zwanger potlood? ^_^)
Afhankelijk van hoe hard je de spelers wil uitdagen, is deze uitbreiding een aanvullende uitbeeld optie, of – vanaf dit moment – de énige uitbeeld optie ;-)
Uitbreiding 2 – Beroepen / locaties / relaties
Zit de combinatie van voorwerpen en bijvoeglijke naamwoorden er lekker in, dan kan je de opzet prima uitbreiden naar beroepen, locaties, en zelfs relaties.
Daarbij kan je kiezen of je er een solo oefening van maakt, wat (de speler) een duidelijke focus kan geven. Of een oefening voor 2 spelers: dit is uiteraard bij het uitbeelden van een relatie noodzakelijk, en kan bij een locatie of beroep soms handig zijn (en soms kan het goed zijn om juist een solo ronde te doen..!).
Zorg dat hierbij er nog steeds zonder tekst gewerkt wordt. En dat de nadruk blijft liggen op de invloed van het bijvoeglijke naamwoord op hoe je een en ander uitbeeldt/neerzet. Je kan ook dit weer een lagere instap geven door eerst met voor de hand liggende bijvoeglijke naamwoorden te beginnen (een vettige bakker, een natte woonkamer), en pas daarna de moet-enigszins-passend-zijn-regel volledig loslaten (een linksdraaiende broer-zus relatie, een verlegen zolder).
Beide uitbreidingen kan je uiteraard ook (daarna) gebruiken als opmaat/input voor een volledige scène (met tekst).