“Dat is mijn …”, kan alles al zijn

Meestal is het niet handig om in een impro scène te verwijzen naar iets daarbuiten. Bij deze oefening/speelvorm gaan we dat tóch doen, maar we zetten het wel in om de karakters, relatie, en/of emoties binnen de scène snel flink te verdiepen.

Hoe werkt het?

Deze oefening – die ook prima werkt als speelvorm (vrije scène) – wordt gespeeld met 2 spelers. Eén van deze spelers gaat de scène in gang zetten. Hij doet dat met behulp van de zin Dat is mijn …. Daarbij wijst hij een fysiek iets aan dat aanwezig is op de rand van, of buiten, het speelvlak. Belangrijk bij dit geheel, is dat de startspeler een duidelijk gevoel heeft bij dat wat hij aanwijst.
De andere (2e) speler zegt daarop ook [En] Dat is mijn …-zin, wijst daarbij ook op iets op de grens van of buiten het speelvlak, en heeft daar ook een duidelijke emotie bij.
Beide spelers hoeven hierbij niet persé naar hetzelfde ding, resp. een ding van hetzelfde type te verwijzen, maar het helpt de scène vaak wel als er een zekere relatie tussen de twee aangewezen zaken is. De emoties van beide spelers daarbij hoeven ook niet hetzelfde te zijn: het belangrijkste is dat ze er allebei iets duidelijks bij voelen.
Denk bijvoorbeeld aan twee vaders die naar hun kinderen verwijzen die een stuk verderop aan het spelen zijn. Of twee mensen die elk naar hun eigen auto verwijzen. Of een broer en zus die op een (grote) zolder allebei een ander voorwerp aanwijzen waarmee ze een duidelijke band hebben.

De functie van de aangewezen zaken is dat je daardoor meteen de karakters een invulling geeft, en ze ook een duidelijke start-emotie geeft. De 2 spelers hoeven daarna ‘alleen nog maar’ die informatie zo lang mogelijk te blijven vasthouden ;-) Als ze daarbij spelen volgens het credo Wat neem ik waar? Wat doet dat met mij? Hoe reageer ik daarop?, dan ontvouwt de scène zich (bijna) vanzelf.
De grootste valkuil bij deze vorm, is dat spelers te veel de focus leggen op de aangewezen dingen. Die zijn wel belangrijk, maar hun voornaamste reden van bestaan is om de relatie tussen de twee karakters en/of de emoties van de twee karakters verder te verdiepen. Dus af en toe weer even de focus erop leggen is prima, maar hang er niet primair je scène aan op.

Tips / side-coaching:

  • Om de oefening een lage(re) instap te geven, kan je beginnen met dat alleen de 1e speler een Dat is mijn …-zin zegt. De 2e speler reageert daar nog steeds op, maar zegt niet óók zo’n zin;
  • Side-coach spelers hierbij erop dat ze hun omgeving volop van sprekende details voorzien. En om die details te gebruiken voor de verdieping van de relatie en/of emoties. Denk bij “detail toevoegen” met name aan dingen als hoe maak ik van deze ruimte een specifieke ruimte of kamer? Of beter nog: welke details kan ik toevoegen zodat dit niet ‘een’ zolder is, maar de zolder in mijn huis?;
  • Zorg er als spelers voor dat je de aangewezen zaken treffend beschrijft, zodat spelers én publiek ze helemaal voor zich zien. Laat die beschrijvingen hand-in-hand gaan met het verloop van het spel/de scène, en ontdek details ervan als het ware samen met je publiek. Bijvoorbeeld: Dat is mijn doos met oud serviesgoed. Oh god ja, kijk: deze bordjes kregen we van je moeder toen we trouwden. En we vonden ze echt spuuglelijk. Maar bij ieder diner met m’n ouders zetten we ze weer op tafel…!;
Wil je graag trainen op werken met relaties, scènes krachtig starten, of andere improvisatie aspecten? Schakel me in voor een training.