De Monoscene: eenakter met karakter

Bij de Monoscene word je meegenomen langs telkens wisselende groepjes van karakters. De mini-scènes waarin ze zich bevinden, spelen zich allemaal af op één en dezelfde locatie, en er zijn geen tijdsprongen of andere edits. En ook al is deze lange vorm primair karakter-gedreven, er onstaan vanzelf toch interessante kruisverbanden en boeiende rode draadjes.

Hoe werkt het?

De Monoscene kan zowel met een kleine groep (van bijv. 5 spelers) als met een grote groep (van bijv. 12 spelers) gespeeld worden. Dit komt omdat de vorm karakter-gedreven is, dus het is geen enkel probleem als sommige karakters veel en andere weinig op het podium staan. De hoeveelheid mini-scènes die je speelt, wordt primair bepaald door de speeltijd die je uitkiest (vaak rond een half uur), en niet door hoeveel er nodig zijn om alle verhaallijnen rond te krijgen.

Het basisidee van de vorm is simpel: je speelt één lange scène, waarbij de focus op telkens wisselende groepjes karakters ligt. Je wisselt daarbij nooit van locatie, en het karakter waarmee je als eerste opkomt is ook het karakter dat je de rest van de vorm speelt. De karakters komen op en verlaten daarbij het speelvlak zo vaak als passend is: net als bij een toneelstuk of een t.v. show.

Je start de vorm meestal met 2 spelers. Die zetten de locatie neer, en vullen mogelijk ook al de game van je Monoscene in. Wat betreft de locatie, kan je er het beste eentje kiezen waar van nature al veel mensen komen en gaan (bijv. bij een trouwerij, in een café, op een marktplein, e.d.).
Is het niet door de eerste twee spelers gedaan, dan is het altijd de taak van de derde speler om de game, en andere belangrijke structuren, te definiëren. Zodat je vanaf dat moment een duidelijke basis hebt om op verder te bouwen.

De rest van de vorm bestaat nu uit een serie van mini-scènes. Wanneer je eenmaal alle karakters hebt geïntroduceerd, en de eerste ronde van mini-scènes gehad hebt, werkt het geheel min of meer als bij een Harold. Je gaat dus kijken welke thema’s / ‘games’ je in die eerste doorloop hebt gezien, en hoe die – in een vergrote/versterkte vorm – terug kunnen komen in de volgende golf.
De focus ligt dus meer op relaties, op drijfveren, en het thema van de momenten, en minder op wat er daadwerkelijk gebeurde (het verhaal): dat is ook makkelijker te onthouden & uit te spelen, dan verhaallijnen voort te gaan zetten. Verhaallijnen beperken je in zekere zin ook, omdat je thema’s makkelijker (opnieuw) over heel andere karakters heen kunt leggen dan dat met verhaallijnen kan. Als bijvoorbeeld karakter 1 en 2 in ronde 1 een ruzie over geld hebben gehad, kan je daar als thema “geld, en wat het aanricht” uitpikken, en dat in vergrote vorm laten terugkomen in een scene met karakter 3 en 4.
Dat gezegd hebbende, het kan ook goed zijn om in de 2e/volgende ronde er iets compleet nieuws in te gooien, of een heel bizarre wending te geven aan iets uit de 1e doorloop. Dat geeft spannende spelimpulsen, en houdt het geheel ook dynamisch (voor spelers en publiek).

Tips

  • Zorg dat je het in de spotlight staan goed verdeeld over alle karakters. Heb je dus een tijd op het podium gestaan, vindt dan een reden om er een tijdje vanaf te gaan. Zo kunnen andere karakters ook verder tot bloei komen;
  • Waar het bij andere (korte) vormen leuk kan zijn om een karakter wat op komt lopen meteen in te vullen (Hé buurman!), kan je dat bij de Monoscene beter niet doen. De speler zit immers de rest van het stuk eraan vast!
  • Fysieke zaken (stukken decor, voorwerpen) definiëren werkt ontzettend goed bij deze vorm. Het maakt de locatie waarin gespeeld wordt levendiger, en levert vaak ook weer extra spelmogelijkheden op;
  • Geef alle karakters zo snel mogelijk een naam, o.a. omdat het zo persoonlijker wordt;
  • In het dagelijkse leven, zal je je bij verschillende mensen (resp. in verschillende omgevingen) vaak net (of heel) anders gedragen: dat kan je in deze vorm ook prima toepassen. Ga dus als speler op zoek naar verschillende kanten/’gezichten’ van je karakter, en laat die in verschillende momenten naar voren komen. Bijv. heel aardig en lief wanneer je karakter een mogelijke geliefde tegenkomt, maar hard en nors wanneer hij een familielid ziet;
  • Deze vorm is met minder spelers (bijv. 5) vaak moeilijker dan met meer, omdat je al vrij snel al je karakters vast hebt liggen. Kies je karakters bij een kleine bezetting dus slim (lees: met veel variatie);
  • Ga meer voor slice of life (een dag uit het leven van…) i.p.v. voor humor/komische momenten;
  • Nog een belangrijk element bij de Monoscene: het tempo van het spel. Als je te snel teveel inbrengt, en/of te snel door zaken/problemen heenwerkt, hou je al snel weinig materiaal meer over voor de rest van de tijd. Rustig en gestaag spel zijn je vriend!
  • Geef je karakter voldoende karakter, maar leg het er niet zó dik bovenop dat het een typetje wordt;
  • Voor een makkelijkere instap, kan je beginnen met een kortere ronde van de Monoscene. Daarbij leg je de momenten die we gaan zien vast als bij La Ronde: dus eerst gaan we een moment zien van speler 1 met speler 2, daarna speler 2 en 3, etc., tot je rond bent. Eventueel kan je nadat je rond gegaan bent doorspelen, en daarna de spelers zélf de momenten (mogelijk ook met meer dan 2 spelers per moment) laten invullen;
  • Maak wanneer je op het speelvlak staat, gebruik van het feit dat een bepaald ander karakter dat op dat moment niet doet. En ga uitgesproken dingen over hem/haar zeggen, resp. roddelen. Leg de nadruk daarbij op dingen zeggen over hoe je je over hem/haar voelt c.q. hoe je over hem/haar denkt. En zoek het minder in dingen die je met hem/haar meegemaakt hebt, want dat wordt al te snel weer ‘verhaal’;
Wil je met je groep graag werken aan karakters en/of lange vormen? Schakel me in voor een training.